De psychiatrie probeert patiënten te vangen in categorieën en labels. Maar daarvoor is de mens te ingewikkeld, betoogt hoogleraar Floortje Scheepers.

Mensen zijn ingewikkeld

Mensen zijn ingewikkeld is de titel van het debuut van Floortje Scheepers, hoogleraar Innovatie in de GGZ aan UMC Utrecht. Een bijzonder boek, waarin ze wetenschappers en ervaringsdeskundigen vraagt om te reflecteren op de thema’s die ze in de zeven hoofdstukken aansnijdt.

Rode draad in haar betoog: erken dat je psychische klachten niet kunt vatten in classificaties en protocollen, want je verkoopt illusoire kennis. Kijk bijvoorbeeld naar de wachtlijsten in de GGZ: die zijn er niet korter door geworden. Als al die modellen en richtlijnen écht zouden werken, zouden niet zoveel kinderen en volwassenen blijven ronddolen van de ene hulpverlener naar de andere, met steeds weer een nieuw psychisch label, en zonder goede hulp te krijgen.

Helder begrip van mentale ontregeling is simpelweg niet mogelijk’, schrijft Scheepers. ‘Mensen zijn ingewikkeld, en we kunnen beter accepteren dat niet-begrijpen altijd onderdeel van onze wereld en ons mensbeeld zal zijn.

U schrijft dat op de eerste pagina. Er ligt dan nog een heel boek voor je. De lezer gaat dan toch een beetje moedeloos op weg.

“Het is ook erg ingewikkeld, en dat is geen prettige boodschap. Maar dialoog is de uitweg: als we in gesprek komen en elkaar in die complexiteit proberen te vinden, dan ga je samen oplossingen zien. Geen allesomvattende oplossingen die een nieuw model zijn voor de psychiatrie, maar heel kleine stapjes. En die zijn veel belangrijker. Een alles oplossend model bestaat eenvoudigweg niet, hoe graag we dat ook willen. We leven in een maatschappij waarin het gaat om output, om oorzaken en gevolgen, om resultaten. We moeten dat ombuigen naar een manier van denken en werken die gaat om het proces, om de weg ernaartoe. Dat proces gaan we voor een groot deel aan in onwetendheid. Dat is moeilijk, maar laten we met elkaar verdragen dat het eindpunt niet bekend is, maar dat we er wel kunnen komen.”

U heeft het in uw boek niet over bepaalde stoornissen of aandoeningen, maar over psychische of mentale ‘ontregeling’. Waarom gebruikt u die term?

“Ontwikkelingsstoornissen zoals ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder, red.) en ASS (Autisme Spectrum Stoornis, red.) gaan vooral over aanleg en eigenschappen. Die zie ik als variaties op het type mens. Je hebt sociaal heel onhandige mensen en je hebt supersociale mensen. Je hebt heel gefocuste mensen, en je hebt mensen die constant afgeleid zijn. Als je uitgaat van een statistische verdeling van eigenschappen, kun je bedenken dat de mensen aan de uitersten van het spectrum het zwaar hebben. Zij hebben soms extra begeleiding en ondersteuning nodig.

“Daarnaast heb je de grote psychiatrische beelden zoals psychose, depressie en angst. Dat vind ik echt ontregelingen. Mensen hebben meer of minder aanleg om te ontregelen, maar er zijn ook triggers nodig om die ontregeling tot stand te brengen. Ontregeling is altijd het resultaat van complexe interacties met de buitenwereld. Door die ontregeling een stoornis te noemen, individualiseer je het probleem. Je maakt één persoon tot probleemeigenaar, terwijl die persoon ontredderd en ontregeld is in de context waarin hij leeft.”

U bent geen fan van het toekennen van psychiatrische labels. Maar er zijn mensen voor wie zo’n label het bewijs is dat er echt iets met ze aan de hand is. Ook voor hun omgeving.

“Wij hebben hier een mevrouw gehad die per se de diagnose ASS wilde hebben. Mijn collega-psychiater heeft in alle zorgvuldigheid met haar besproken dat ze toch echt niet dacht dat het ASS was, maar dat er andere dingen in haar leven waren waarmee ze aan de slag zou kunnen. Die mevrouw is woedend vertrokken en heeft een week later bij een andere instelling wel de diagnose ASS gekregen.

“Het is toch vreselijk dat mensen zich alleen erkend of serieus genomen voelen als ze een label aan hun klachten kunnen hangen? Als we een inclusieve samenleving willen, zouden we niet-begrijpen moeten kunnen verdragen, en erkennen dat kwetsbaarheid en onzekerheid onlosmakelijk onderdeel uitmaken van wie we zijn.”

Uit de casussen die u in uw boek opvoert, wordt duidelijk dat hulpverleners klachten inventariseren, maar vaak niet de vraag stellen naar de verhalen erachter.

“Dat doen hulpverleners vooral niet omdat de DSM (het handboek voor de psychiatrie, red.) de afgelopen decennia zo dominant is geweest in de organisatie van zorg, de financiering, de protocollen… alles. Sommigen zeggen: ‘De DSM is niet meer dan een classificatiesysteem, we hebben de beschrijvende diagnose, we kijken echt wel breder dan dat, we vragen altijd naar de sociale omstandigheden’. Maar de eindconclusie is toch meestal welke classificatie het meest passend is, welke richtlijn daarbij hoort en welke polikliniek de juiste plek is. De afgelopen dertig, veertig jaar is daar steeds meer op gestuurd. Dat heeft ertoe geleid dat veel professionals bang zijn om het anders te doen. Het is heel treurig dat er door die dominantie van de DSM geen tijd en ruimte meer is om te kijken wie de mens is die voor je zit.

“Ik probeer mijn studenten uit te leggen dat een computer veel beter dan zijzelf lijstjes kan afvinken en scores kan vaststellen om te bepalen of iemand wel of niet aan een zogenoemde stoornis lijdt. Hulpverleners zijn er voor het goede gesprek. Richtlijnen zijn gebaseerd op normgroepen, en een individuele patiënt wijkt daar altijd van af. Hulpverleners zijn er om te kijken hoe groot de afwijking van die norm is, en wat voor deze persoon belangrijk is en betekenis heeft.”

Als instellingen en hulpverleners met dat hele systeem breken, betalen de zorgverzekeraars de behandelingen niet. Want hun codes voor diagnose en behandeling zijn aan die DSM-classificaties gekoppeld.

“Sinds de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten in 2015 is dat voor de jeugdzorg niet meer het geval. In de volwassenenpsychiatrie is dat nog wel zo. Maar je kunt prima met een patiënt bespreken dat die classificatie nodig is om de behandeling betaald te krijgen. Dan zeg je: uw hoofdklacht lijkt somberheid te zijn, dat zet ik op het formulier, maar ik wil met u het gesprek aan over wat u nodig heeft en wat u belangrijk vindt in uw leven.”

Wie is Floortje Scheepers?

Floortje Scheepers (1969) is in Utrecht opgeleid als kinder- en jeugdpsychiater.

Ze promoveerde in 2005 op de effecten van antipsychotica in de hersenen van patiënten met schizofrenie. Daarna werkte ze tot 2010 in het Radboudumc.

Ze keerde in 2010 terug naar het UMC Utrecht, waar ze in 2017 werd benoemd tot hoogleraar Innovatie in de GGZ en hoofd werd van de afdeling psychiatrie.

 

 

 

 

Bron is TROUW